Ver
Drie weken geleden had de 16e Elfstedentocht het land platgelegd, hij was uitgeloot, natuurlijk was hij uitgeloot. Uit-te-loot, had zijn koter nog gepapegaaid, zoals ze ook af-te-maakt en uit-te-poept kon zeggen. Twee weken geleden hadden zes man de Waddeneilanden gedaan. Als een vlechtkoord hadden ze de eilanden omcirkeld, afwisselend linksom en rechtsom pootje over. Den Helder - Den Helder, 255 kilometer bij min 19 en een straffe wind. Drie van hen lagen nog in het ziekenhuis zorgwekkend na te genieten. Eentje had het niet gered en lag er nu waarschijnlijk bij als de gevloerde zwaan die hij zag bij Blokzijl. En een week geleden, na een knallende ruzie over de bevroren waterleiding, reisden vrouw en kind voorgoed af naar haar ouders in Schin op Geul. Met vier koffers, het campingbedje en talloze plastic tassen met kinderspeelgoed zwiepte haar auto de bocht om en zag hij hoe de pekelsneeuw zich had vastgebeten in het nummerbord, alsof de toegangscode werd afgeschermd. Bij de Albert Heijn was Grolsch in de aanbieding, de vorst bleef de wateren penetreren en in de Weerribben lag ijs in overvloed. Tussen de berijpte rietkragen en de tjaskers was hij de razende Roelant die als een bezetene de kilometers onder zich wegtrapte. Daarna werden kanalen zijn werkterrein en tenslotte zigzagde hij het IJsselmeer over met het gemak waarmee iemand anders zijn schoenveters rijgt. ’s Nachts stond het land stil en regeerde de vorst over de wateren. Spijkerhard.
Als een reusachtig ledlampje verspreidde de maan een vaal licht over zijn tuin. Hij leunde nog even ruggelings tegen de achterdeur, alsof hij nog wat warmte wilde opnemen. Voor hem de schuur. In de schuur zijn Volvo-station, 400.000 op de teller en een buts in de motorkap. In de Volvo zijn schaatsen. Hij trok de dekens van het vehikel, maakte de klemmen van de acculader los en reed hem als een bejaard couveusekindje de schuur uit, pruttelend de nacht in. Weilanden sliepen en bomen stonden naakt in een sliert mist, alsof ze een bontkraagje nodig hadden. Twee ganzen schrokken van de lichtbundels, wiekten de dijk over en doken het riet in. Sirenen op de vlucht, bedacht hij. Even later hield hij stil op een godverlaten plek bij Lobith, hij vouwde een papiertje open en legde het onder de voorruit, als betrof het een parkeerbonnetje. Op het papiertje de coördinaten: 51° 30' 17.6″ N, 3° 28' 59.2″ O en 51° 30′ 20.7″ N, 0° 04′ 32.3″ W. Niemand weet dat ik Repelsteeltje heet. Toen hij de deuren vergrendelde, gaf de Volvo hem nog een dubbele knipoog en bereidde zich voor op een ijzige winterslaap. Hij trok zijn bivakmuts dieper in de hals en plantte zijn duimen onder de riemen van zijn rugzak. De noordoostenwind kreeg vat op hem en joeg hem richting het water. In het maanlicht zag hij hoe de verstilde Rijn zich voor hem uitstrekte als een lint met een rafelig randje.
Zet in op de buitenkant, laat lopen, breng over het gewicht, zet af. Zet in op de buitenkant, laat lopen. Rugwervel voor rugwervel kromde hij zich naar het ijs, alsof hij zich over een wiegje boog. Steeds krachtiger strekte hij zijn benen en toen hij zijn ritme gevonden had begon het grote glijden, het langdurig kalligraferen. Tot plots een joelend scheurtje zich vooruit ijlde als een onderkoelde bliksemschicht. Het ijs juichte. Hij draaide het rechterbeen iets eerder in, wachtte wat langer met het overhellen en lag weer op koers. Een olietanker zou jaloers op hem worden. Links van hem wist hij de Ooijpolder en voor hem de Waalbrug. Zet in op de buitenkant, laat lopen. Zijn lijf bewoog in een vloeiende cadans en de handen lagen losjes op de rug. Zijn spieren ontspanden zich op het juiste moment. Nijmegen, Druten, Beneden- Leeuwen, Tiel, Zaltbommel. Zet in op de buitenkant, laat lopen, breng over het gewicht, zet af. Gorinchem, Dordrecht, Hellevoetsluis. Toen hij Rockanje passeerde diende de dag zich aan en in de ochtendschemer ontwaarde hij de Noordzee als een strakgespannen beddenlaken. Een poezelig dun laagje sneeuw bedekte het nog maagdelijke ijs. Hij verlegde zijn koers naar zuidwest, schaatste nog even parallel aan de duinenreeks van Goeree en draaide toen de Noordzee op. Zet in op de buitenkant, laat lopen. Het glinsterde goud toen de majestueuze roodgele bol zich losmaakte van het land. Een navelstreng werd doorgeknipt. Zijn langgerekte schaduw zwierde voor hem en achter hem verkleinden goedmoedige duinen zich tot molshopen. Voor hem lag de onmetelijke nullijn. Niemand te zien, niks te horen, het onhoorbare schaatsen. Een met alle vezels in zijn lijf. Schaatsen is vrijen met moeder natuur. Hij wiegde zichzelf in een gestaag suja suja, plaatste zijn schaatsen als een eindeloze reeks vederlichte zoenen en tekende curven op het ijs zoals Picasso de tailles van vrouwen schilderde. Achter zich wist hij zijn uitwaaierende sporen als een langgerekte handtekening, voor hem lag de onbeschreven vlakte. Boven hem heerste de egaal strakke lucht en beneden vergleed de verijsde plaat. De rugwind als zijn onzichtbare metgezel. Geen geluid en geen objecten om hem heen. Wonen in de beweging terwijl de wereld was ontdaan van de dagelijkse dingen. Hijzelf als een naar voren gestrekte gebeeldhouwde tors, als een boegbeeld. Niks en niemand nodig, alleen zichzelf. Wat voor weer zou het zijn in Schin op Geul, dacht hij, toen hij een mistflard in dook en even zijn ritme vertraagde. Daarna eigende hij zich weer de beweging toe en bouwde hem uit tot het bestendige glijden in de onmetelijke ruimte. Toen een licht zeurende pijn in zijn rug hem dwong wat meer rechtop te gaan schaatsen, besefte hij, dat in de grootsheid van de Noordzee zijn wezen nog geen kubieke meter omvatte. Dat Google-Earth zijn ritmisch glijden met het beurtelings links en rechts overhellen, slechts zou zien als een waggelen van een eend. Dat achter hem de wind zijn sporen wiste. Dat Schin op Geul een speldenknop was. Dat hij het point-of-no-return gepasseerd was. Dat, als hij nu besloot om te keren, de verwoestende tegenwind hem als een gevriesdroogde man in het niets zou doen verdwijnen. Dat Londen nog ver was.
Hein van der Schoot |